Auteur: Bram Enningx
In de jaren zeventig richtten journalisten, historici en hulpverleners de aandacht op een weinig belicht onderwerp: de naoorlogse behandeling van collaborateurs én hun kinderen. De ‘kinderen van foute ouders’ werden decennia na de bevrijding nog buitengesloten, gestigmatiseerd en mishandeld. De samenleving die zo begaan was met het lot van Joden en verzetsstrijders, bleek onverzoenlijk tegenover deze groep. Hun vaak ernstige problematiek vertoonde zo veel overeenkomsten met die van andere oorlogsslachtoffers dat de vraag rees of zij daar niet ook toe zouden moeten worden gerekend. Was men in staat de kinderen van ‘foute’ ouders de hulp te bieden die ze nodig hadden? Hoe werden zij langzamerhand opgenomen in het stelsel van psychische hulpverlening? Dit boek onderzoekt voor het eerst hoe deze groep kinderen zich in Nederland organiseerden, hoe er op de roep om hulp werd gereageerd door overheid, hulpverlening en media, en hoe er ruimte ontstond om te spreken over collaboratie.