Auteur: Albert Oosthoek
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden in Nederland naar schatting vijfhonderd personen door het verzet geliquideerd. Het fenomeen liquidatie is daarmee allerminst een randverschijnsel in de bezettingsgeschiedenis. Dit geldt zeker voor Rotterdam waar circa honderd liquidaties plaatsvonden. Daar werd in de eindfase van de oorlog het gewapend verzet gedomineerd door de verzetsorganisatie Landelijke Knokploegen. Deze voerde een meedogenloze guerrillastrijd met de bezetter en raakte steeds meer verwikkeld in harde confrontaties met collaborateurs, verraders en dievenbendes. In het laatste oorlogsjaar werden tegen de richtlijnen van de top van de Binnenlandse Strijdkrachten in talrijke liquidaties uitgevoerd die niet of nauwelijks te verantwoorden waren. Herhaaldelijk zijn de knokploegen tot buitensporig geweld overgegaan. Veel liquidaties waren in het algemeen niet nuttig en hebben niet het beoogde resultaat – het redden van mensenlevens – opgeleverd. De liquidaties hebben het bezettingsregime, blijkens de bloedige represailles die er op volgden, op scherp gezet. Zelfs na de bevrijding werden beslissingen genomen die moreel gesproken niet door de beugel konden en vonden er moorden plaats waarvan het motief omstreden was. De betrokken verzetsmensen hadden onderling afgesproken om over liquidaties te zwijgen. Deze ‘richtlijn doofpot’ is door hen een leven lang in acht genomen. Nieuw licht op liquidaties nuanceert het beeld dat het Rotterdamse verzet zo correct opereerde als tot nu toe in publicaties naar voren komt. Het corrigeert de kleurrijke beeldvorming van het gewapend verzet, zowel in de geschiedschrijving als in de nationale herinnering en levert, omdat het onder meer een taak is van de historicus om mythes te ontrafelen, een bijdrage aan de discussie over de ontmythologisering van de rol en betekenis van het verzet.