Neem contact op 06 420 85 203 of info@h5mc.nl

Dagboek van Tante Hettie

Dagboek van Tante Hettie
februari 19, 2018 Redactie

Foto: Hettie met haar vader Peter van der Vijver

Dit is een verhaal uit het dagboek van Hettie van der Vijver. Hettie woonde in de periode van de Tweede Wereldoorlog samen met haar vader, moeder en zus in het Bezuidenhout in Den Haag. Zij is 21 jaar wanneer ze samen met haar zus Pieta (26 jaar) een maand lang tijdens de Hongerwinter in 1945 samen op voedseltocht gaan van Den Haag naar Vianen en Overijssel. Wat zij heeft meegemaakt in deze maand, vertelt zij in haar dagboek. 

Voedseltochten Vianen en Overijssel

Op zondag 28 februari 1945 vertrokken we naar Vianen. De familie Kooyman in Vianen had aardappelen voor ons. Er lag een dik pak sneeuw. De treinen staakten. We gingen dus lopend op weg met een fiets zonder banden en een slee. We hadden ons dik aangekleed. Het eerste stuk tot het einde van de Laan van Nieuw Oosteinde viel mee. Het leek niet zo koud. Maar toen we op de grote verkeersweg naar Gouda kwamen, leek het wel Rusland. Er was steeds van opzij een hevige koude wind, waar je nauwelijks tegenop kon. Op sommige plekken was de sneeuw nogal mul en dan was het moeilijk om er door heen te komen. Ondanks het barbaarse weer kwam je toch nogal wat mensen tegen, maar auto’s zag je maar heel weinig. Toen we een eind gelopen hadden, zagen we een Rode Kruis auto stil staan. We vroegen om mee te mogen rijden, maar konden niet mee, daar de auto door de sneeuw zelf niet vooruit kon. Eigenlijk voelden we met het oog op de beschietingen niet zo veel voor meerijden, maar daar het zo koud was en de tocht zo zwaar, hadden we het toch maar gevraagd.

Eindelijk kwamen we bij Nutricia in Zoetermeer aan. We hebben toen bij een gewoon huis aangebeld  en gevraagd of we even mochten rusten. Dat ging en we hebben en daar hebben we allebei bij de kachel gezeten.

Daar het tegen lunchtijd liep en onze gastvrouw liever niet onder vreemde ogen haar lunch verorberde, werden we met “u bent zeker nu wel weer warm en uitgerust” het huis uitgebonjourd. Wij dropen af met een hartelijke dank voor de genoten gastvrijheid, de stormwind tegemoet.

Na een fikse wandeltocht van plusminus 12 km door Siberië kwamen we langs een boerderijtje, waar we vroegen of we even in de koeienstal mochten uitrusten. Na een ellenlang gesprek met de boer waarin de voor- en nadelen werden besproken over het zich bevinden in de sneeuw, over honger en uitrusten in een koeienstal, werden we eindelijk klappertandend uitgenodigd. In de stal ontmoetten we nog een raar sinjeur, die een aanval op onze halve koek deed, die we echter heldhaftig verdedigden. Na wat uitgerust te hebben, gingen we weer op weg en kwamen om ongeveer 7 uur in Haastrecht aan. Hier hadden we een adresje, waar we op een vorige voedseltocht gelogeerd hadden. Wij konden er ook nu weer terecht. Ons diner bestond uit zelf meegebrachte stamppot, die we mochten verwarmen op een petroleumstel van onze gastvrouw, een lekkere boerenschommel. Het smaakte ons heerlijk en daarna hebben we nog tot een uur of 9 zitten keuvelen over de tegenwoordige tijd en “het eten”.  Onze gastheer sprak erg binnenmonds en omdat het vervelend was hem alles te laten herhalen, deden we maar net of we alles goed verstonden, waardoor wel eens ja neen en neen ja moest zijn. Om 9 uur begaven we ons ter bedde en sliepen als rozen onder een stapel gestikte dekens.

Om een uur of 8 ’s morgens werden we met een “maisies het is 8 uur” wakker gezongen. We aten voor ons ontbijt weer stamppot en togen van binnen verwarmd weer op stap. We moesten nu richting Schoonhoven. Na veel sneeuwgebagger hadden we nogal koude voeten gekregen en vroegen bij een boerderij of we bij de kachel onze voeten mochten verwarmen. Dit mocht, en het volgende ogenblik zaten we bij het fornuis. We lunchten onderhand. Onze lunch bestond uit meegenomen tulpenbollen, zo rauw. De gebruiksaanwijzing was pellen en het gele stengeltje eruit en de rest was eetbaar. De nieuwsgierigheid van onze boerin werd steeds groter en vroeg wat we nu toch wel aten. Zijn het soms uien? We deelden haar mee wat het wel was. Al haar kinderen werden er bij gehaald en onder hun neus gewreven, dat zij wel dankbaar mochten zijn, dat zij nog altijd aardappelen konden krijgen. Na de lunch wandelden wij weer verder met onze lekke schoenen. Voor Vianen moesten we de Lek over en onderweg informeerden wij waar we de Lek over zouden kunnen varen. Iemand zei bij Schoonhoven, maar bij Schoonhoven was echter geen overvaardienst, wel bij Ammerstol, ruim 3 km verder. Eindelijk waren we bij de overvaardienst. Juist ging er een bootje naar de overkant. Ze zouden echter over een uur terugkomen. We kleumden weg op de dijk. Dus ergens aangeklopt en we konden bij een fornuis zitten. Al gauw kwamen nog 4 aanstaande passagiers voor de roeiboot zich warmen. Om plusminus 5 uur kwam de boot terug. Allen renden de dijk weer op. Niet iedereen kon mee. Een jongen van 18 jaar, een dominee en wij moesten wachten tot ze terug zouden komen. De dominee smeekte voor ons of ze vooral terug wilden komen. De ijsschotsen werden steeds meer in getal en het werd met de minuut moeilijker om over te varen. Gelukkig kwamen ze terug en vertrok onze roeiboot om plusminus 6.30 uur naar de overkant. Pieta kreeg een oliejas van een van die lui over haar heen. Ondertussen waren er steeds meer ijsschotsen op de rivier gekomen, wat het roeien belemmerden. Eindelijk bereikten we de wal. We werden galant door onze roeiers eruit geholpen. Nu op zoek naar onderdak. Het was inmiddels donker en we waren steenkoud. Twee mannen van de boot vertelden ons, dat er vlakbij een school was, die geheel ingericht was voor “trekkers” (mensen die op voedseltocht waren). Hier kregen wij dus onderdak. Eén lokaal voor de vrouwen en één voor de mannen. We sliepen op stroo en kregen 2 dekens. Je persoonsbewijs moest je afgeven. Ook kon je ’s avonds een bord stamppot krijgen en ’s morgens een kop koffie. Daar er nog maar één portie stamppot was, kregen we samen een bord. Het was een flinke portie, dus het viel nogal mee. Om 8 uur ging het licht uit, zodat we ons nog moesten haasten. Er werd echter nog wel gesproken. Pieta en ik lagen te genieten van de diverse gesprekken. Het was maar “juffrouw, mijn man… of wat je segt mins, ja juffrouw er komt wat kijke tegeswoordig”.  In de warmte kwamen we weer helemaal bij en we voelden ons bijna behagelijk. Midden in de nacht hoorde ik een moeder hardop tegen haar zoontje schreeuwen “Jan ga pissen”. Doch Jan deed net of hij niets hoorde en sliep liefjes door. Na dit verkwikkelijke gesprek bleef het verder stil.

De volgende morgen stonden we na een jachtpartij om klaar te komen alweer om een uur of 8 op straat of beter op de dijk. Een dijk bestaat uit enkel kronkels en bochten. Het is iets eindeloos en je vangt alle wind. We hadden zo nu en dan sneeuwstorm en liepen maar dapper door. Opeens wandelde Pieta’s overschoen van haar schoen af, die ze heel kunstig met touwtjes had bevestigd. Bij een boerderij binnen heeft ze het geheel weer aangedaan. Voordat we weggingen, kregen we een glas lauwe melk. Mijn zool ging los zitten en kreeg neigingen om te gaan klepperen, hetgeen echter verhinderd werd doordat er steeds sneeuw tussen ging zitten. Het geheel voelde fris aan. In de buurt van Langerak kwam ons een klein karretje met paard er voor achterop. Wij mochten meerijden. De fiets ging er bovenop en de slee werd er achter aan vastgemaakt en wij ook op de wagen. Het wagentje reed in het begin hard en we voelden ons erg gelukkig op onze hoge zetels. We zaten onder onze paraplu heerlijk beschut tegen de sneeuwstorm. Het paard kreeg kuren en liep telkens van de weg af, liep dan weer een tijd langzaam, een paar maal stond de wagen stil. Op de duur werden we koud tot onze botten.  Vlakbij Tienhoven stapten we af, bedankten en renden naar de eerste de beste boerderij om naast het fornuis bij te komen. De boerin was niet erg op ons gezelschap gesteld, haar man echter was veel vriendelijker en vroeg ons van alles. Eindelijk stapten we weer op en konden gelukkig bij Ameide de dijk verlaten. Het was wel iets om, maar je ving niet zoveel wind. Het was etenstijd en we voelden onze magen knorren. Om ons eigen eten te sparen, wilden we trachten iets bij boeren los te krijgen. Eindelijk bemachtigden we ergens een boterham met kaas en een glas melk.  Het smaakte best, maar het kon niet verhinderen dat onze magen nog steeds muzikale neigingen toonden. Wij weer verder gevraagd en na veel neens hadden we eindelijk geluk. In een heel klein boerderijtje mochten we in de kamer vlakbij het fornuis zitten op een heuse stoel en we kregen ieder een bord peen met uien (stamppot). Een hoeveelheid waar vroeger een weeshuis van kon eten, met een klont boter gelijk aan een half pakje zowat. We hebben zitten smullen. Tot slot kregen we 2 koppen melk en 3 appels ieder.  We voelden ons in het Aards Paradijs. We hadden hierdoor zoveel moed opgedaan, dat we opgewekt verder gingen alsmaar onze baarden likkend. Even buiten Meerkerk ontmoetten we onze dominee medepassagier van de boot. Hij liep nog een eind met ons op. Hij was op zoek naar zijn familie, die ergens in de buurt van Tiel moest huizen. Bij een kruising ging hij richting Leerdam en wij op naar Lexmond. Ook op deze weg was veel sneeuw en moeilijk begaanbaar. De sneeuw was hier tot hele heuvels opgewaaid en het leek dan ook meer op een besneeuwd duinlandschap dan op een verkeersweg.  Nu waren we bijna aan het eind van de heenreis.

Eindelijk arriveerden we in Vianen. De familie Kooyman wist niet wat ze zagen. Daar ze inkwartiering van Moffen hadden, konden wij er niet slapen, maar daar zou wel wat op gevonden worden. We moesten echter direct mee eten. Wat we graag deden en het smaakte ons opperbest. ’s Avonds, althans om kwart voor zeven gingen we met Miep mee en deze bracht ons naar de familie van Hattem, waar we zouden slapen. Deze mensen vertroetelden ons met allerlei. Alles wat nat was, werd rondom de kachel gedrapeerd. Het leek wel een uitstalkast. Tot slot kregen we nog ieder 3 boterhammen met kaas. We voelden ons weer mens worden. Om 9 uur naar bed sliepen we in een tweepersoonsbed onder een stapel gestikte dekens.

De volgende morgen werden we pas laat wakker en om 9 uur stond juffrouw van Hattem in al haar glorie aan ons bed en vertelde ons het vreugdevolle bericht dat het dooide. We besloten echter een dag in Vianen te blijven, want mijn schoen liet geen natte expeditie meer toe. Gelukkig wist Jan Kooyman de schoen bij een schoenmaker gemaakt te krijgen. Juffrouw van Hattem was druk voor ons ontbijt in de weer. Ze maakte van de gaarkeukensoep een bord erwtensoep om van te smullen door een kilo erwten en aardappelen er door heen te doen. Bij de familie Kooyman gekomen, kregen we nog 6 boterhammen met jam. Ook deze hebben we rustig verorberd. Alles smaakten ons uitstekend. Na een dag in Vianen te zijn gebleven, vertrokken we met zakken aardappelen en nog een zak appelen en peren, dit laatste was echter niet voor ons bestemd, maar voor de heer v.d. Poel, directeur van de belastingen. De heer v.d. Poel woonde echter in Rotterdam. Maar daar konden we wel even langsgaan. Dit alles moest op de fiets, zo ook onze slee. Zo doende was onze fiets een onhandelbaar voorwerp geworden. Jan en Wim Kooyman brachten ons een eindje weg. Met ons vieren duwden we de fiets en kwamen tamelijk snel vooruit. Onderwijl stormde het op een heuse manier. Toen we afscheid genomen hadden van Jan en Wim kropen we gauw een café in, waar we zwarte koffie te drinken kregen. Met ons tweeën was de fiets veel zwaarder. We slingerden maar steeds en reden tenslotte het gras op en daar zeeg onze fiets uitgeput ter aarde. Wat nu, zo kwamen we niet verder. Eindelijk besloten we een zak bij een boer zo lang te brengen en deze later te halen. Met vereende krachten sukkelden wij de dijk af met onze loodzware zak. Ons plan was nu eerst naar Ameide te wandelen, onderdak te zoeken en dan zou ik de andere zak afhalen. Daar er naar de boerderij heen geen bagage op de fiets was, kon ik als de weg niet te hobbelig was (want op de velgen was dat niet mogelijk), fietsen. Dit hebben we dus zo gedaan. In Ameide sliepen we in de koeienstal onder het muzikale geluid van de koeien, kettinggerommel, enz., enz., in het hooi, dat daar voor ons neer was gelegd, met de boodschap erbij als het licht uitging en dat was om 8 uur, we in ons hooibed moesten liggen en ’s morgens om 6 uur opstaan, want dan zou ons bed gebruikt worden voor het ontbijt van de koeien. Wij moesten onze magen ’s avonds vullen met een glas melk en 1 boterham met kaas. ’s Morgens kregen we bij de gratie Gods hetzelfde recept. Het wekte echter eetlust op in plaats van te doen stillen.

’s Morgens gingen we al vroeg op stap en lieten weer een zak achter. In Nieuwpoort losten we onze fiets. Pieta bleef daar en ik ging met de fiets terug naar Ameide om het laatste vrachtje te halen. Ik kwam daar tussen de middag, zocht eerst een boerderij waar ik kon dineren. Bij de derde boerderij kreeg ik een stevig maal boerenkool en een bord pap toe. Ik kreeg een tafel en een stoel en mocht dit in de keuken verorberen. Tot slot had ik nog een Bijbellezing. Daarna haalde ik mijn vracht af. Pieta had ergens in Nieuwpoort bij een boer aan tafel meegegeten, aardappelen, spruitjes en vlees en appeltjes toe, heerlijk. Om een uur of 3 was ik weer in Nieuwpoort. Daarna gingen we weer met de helft van onze bagage, nu naar Ammerstol, daar wilden we slapen in onze verwarmde school, temidden van het genoegelijk gezelschap. We kwamen daar om een uur of 4 aan. Ik ging dadelijk weer terug om de laatste bagage te halen. Het was echter gaan stormen en op de heenweg (nog zonder bagage) woei ik 2 maal met fiets en al om. Later met de bagage kwam ik zo nu en dan niet vooruit, vooral daar je op een dijk toch al zoveel wind vangt. Een keer viel mijn fiets door de hevige storm weer om. Na veel moeite kreeg ik mijn fiets weer op de been en voort ging het op een slakkengang. Ammerstol is maar 5 km, ik deed er echter wel plusminus 2 uur over. Maar ik kwam er toch nog. Pieta had intussen gezorgd, dat er een bord heerlijk vette soep voor mij klaar stond, de varkens dreven er nog in. Na het eten werden we naar de slaapkamer gedreven, die we met plusminus 30 anderen deelden. Het was die nacht echter gemengd bedrijf, want er waren meer mannen dan vrouwen, die tochtjes aan het maken waren en daar de slaaproom van de mannen vol was, moesten er nog wat bij de dames geloosd worden. De getrouwde mannen sliepen dus bij hun vrouwen.

De volgende morgen waren we al weer vroeg op straat. We zouden echter tot 10 uur wachten, want we konden misschien mee met een boot rechtstreeks naar Rotterdam. Dat leek ons wel wat. Je kwam er dan eens zonder je te vermoeien. Het ging echter onze neus voorbij en dus gingen we per roeiboot de Lek over, ook dit moest 2 x vanwege de lieve bagage. Daar besloten we om alleen met de zak van v.d. Poel verder te gaan naar Rotterdam en de rest bij mensen in Groot Ammers achter te laten en deze dan later te halen. Zo gezegd zo gedaan. We liepen flink door om onze verloren tijd van ’s morgens in te halen. Bij Capelle a.d. IJssel moesten we echter even uitblazen. Daarna ging het weer verder. Onderweg liep een jongen (het bleek later een getrouwde man te zijn) met een transportfiets een heel eind met ons mee. We zeiden dat we Rotterdam wilden halen, maar hoorden van hem dat je in Rotterdam om 6 uur binnen moest zijn. De Rotterdammers hadden straf van de Moffen. Pieta had last van een blaar en we wanhoopten of we voor zessen v.d. Poel zouden bereiken. De jongen heette Jan Boers en vertelde dat hij in Kralingsveer woonde, ook daar moest je om 6 uur binnen zijn. Zouden we Rotterdam niet voor zessen kunnen halen, dan zouden we wel bij de ouders van Jan Boers kunnen overnachten, en zo hebben we dus geslapen bij de ouders van Jan Boers. De volgende dag was het zondag en na ons grondig te hebben gewassen, aanvaardden we de reis naar v.d. Poel. Pieta liep mank vanwege de blaar aan haar voet. Zo naderden we Rotterdam. Voordat we de straat van v.d. Poel ingingen, inspecteerden we ons eerst nog eens en dan waagden we ons bij hem te vervoegen. Hij wist niet wat hij zag en we werden hartelijk ontvangen na ons uitgepeld te hebben. We gingen met hem naar binnen en troffen daar een kamer vol visite. We kregen een kop bouillon met geroosterd brood en moesten van alles vertellen. We werden als iets bijzonders beschouwd.  Daar de familie v.d. Poel wel begreep dat we vandaag Den Haag niet meer konden bereiken, konden we bij hem blijven slapen en eten. Dit was precies zoals we het wilden hebben. ’s Avonds hebben we met onze slaperige gezichten met de zoon van v.d. Poel, zijn verloofde en de dochter van v.d. Poel zitten kaarten. Gelukkig om 9 uur gingen we naar bed. Er was daar electrisch licht, iets ongewoons voor de hongerwinter.  We sliepen in heuse bedden in een gezellige kamer. Daar besloten we om nog een wandeling naar Overijssel te maken, want daar was veel rogge te krijgen.

Pieta en de zoon van v.d. Poel zijn de volgende dag naar Groot Ammers gefietst en de zoon van v.d. Poel heeft een zak aardappelen naar Rotterdam meegenomen. Deze zak zou ik dan per boot van Rotterdam naar Den Haag transporteren. De rest van de aardappelen zou Pieta van Groot Ammers naar Haastrecht brengen. De volgende dag zou ik met een fiets (zonder banden natuurlijk) naar Haastrecht komen. Er ging echter geen boot naar Den Haag. Dus heb ik een mannetje met een kinderwagen (zonder kind) met aardappelen aangeklampt en hij heeft als kruier gediend, zelfs tot aan ons huis. Het kostte nog bijna zijn wagentje. Als beloning heeft hij bij ons twee heerlijke aardappelkoeken gegeten, waar hij kostelijk van zat te smullen.

De volgende dag tegen 6 uur kwam ik in Haastrecht aan. We hadden weer bij ons logeeradres afgesproken. Pieta was er echter nog niet. Dus stelde ik mij maar tevreden met mijn gastvrouw en gastheer. De volgende dag om plusminus 3 uur kwam Pieta eindelijk. De oorzaak van haar laat komen was dat de velg van haar fiets was gebroken. Gelukkig was er een fietsenmaker in Haastrecht die er weer een hele velg in wilde zetten. We konden daardoor pas de volgende dag weer vertrekken. ’s Morgens vroeg echter hadden we nog een minder aangename gebeurtenis. Pieta had ’s nachts van de po de chambre gebruik gemaakt in het donker, maar was vergeten dit instrument weer onder het bed te zetten. ’s Morgens wilde ik nog in het halve donker uit mijn bed stappen, maar kwam met mijn ene voet juist in de po en schopte het ding daardoor om. Hierdoor ontstond er een meer op de schone matten van onze gastvrouw. Met onze eigen handdoeken hebben we het moeten opdweilen, hetgeen toch niet kon voorkomen, dat er nog wel degelijk sporen waren overgebleven. We dachten, laten we maar niets zeggen, als het gemerkt wordt, is het nog bijtijds. Natuurlijk werd het gemerkt, want toen wij van onze fietsenmaker terugkwamen, waren de matten in de tuin uitgestald en van onze gastvrouw kregen we de wind van voren. We waren geen nette maisies meer. Enfin we hebben wijselijk gezwegen en we konden er niet meer een volgende keer logeren. Toen de fiets klaar was, zijn we op weg gegaan richting Utrecht. Een zak aardappelen, de slee en nog wat kleine spullen hebben we zo lang bij een mannetje in Haastrecht achtergelaten. Na de bombardementen op het Bezuidenhout is Pieta dit gaan halen. We hebben grotendeels fietsend Zeist kunnen bereiken. Daar sliepen we in een asiel (school die ingericht was voor trekkers). In zo’n villadorp kom je helemaal niet onderdak. In het asiel was licht en ieder kreeg een bord watersoep met groente er in.

De volgende morgen aten we onze tulpenbollen en afgehakte hompjes brood. Het regende bijna de gehele ochtend, waardoor we niet erg opschoten. Op de Amersfoortseweg viel Pieta en haar been was kapot. We hebben toen aan het eerste het beste huis aangeklopt. Daar waren 2 aardige oude tante’s, die haar been hebben verbonden en ons een kop koffie hebben gegeven. Toen het weer droog was, zijn we weer op stap gegaan. Grotendeels fietsend kwamen we ’s avonds in Garderen aan. Prachtig plaatsje op de Veluwe, maar met egoïstische boeren en veel geëvacueerde mensen uit Arnhem. Tijdens de slag om Arnhem waren ze hier naartoe geëvacueerd. Na lang bidden en smeken hebben we tenslotte onderdak gekregen en hebben ondanks, dat er zogenaamd geen slaapgelegenheid voor ons was, toch nog ieder in een bed gelegen. ’s Avonds hebben we onze eigen aardappels geschild en gekookt en opgegeten zonder zout, zo droog en het smaakte ons als ham met eieren.

De volgende ochtend was het ontbijt eveneens  droge aardappelen en het restje hebben we in een pannetje voor onderweg meegenomen.  Het regende weer en om plusminus 11 uur was het droog en gingen we verder richting Apeldoorn op de fiets door een prachtig heidelandschap. In Apeldoorn hebben we, zowel op de heen- als op de terugreis bij Bep Slot, die op de Jachtlaan woonde, geslapen. In Raalte geweest bij onze neef, de burgemeester, waar we zo vriendelijk werden ontvangen, dat we niet verder dan de voordeur zijn geweest. Van je familie moet je het maar hebben! We zijn in Lutteveld geweest en enige dagen in Lemelerveld. We konden hier volop aardappelen kopen tegen geen zwarte prijzen.

Met aardappelen, roggebrood en eieren hebben we de terugreis aanvaard. We hebben alles moeten lopen, daar je met een fiets zonder banden niet kan fietsen met bagage. De terugreis ging langzaam, daar we ook onderdak moesten zoeken. We gingen per dag niet meer dan 20 à 25 km vooruit. Donderdagmiddag, 1 maart arriveerden we om 3 uur in de Corn. Houtmanstraat. Onze vader en moeder waren erg blij dat we er weer waren. Ze vertelden dat er steeds bommen op het Bezuidenhout vielen.  We stonden nog met onze bagage op straat toen er een bom aan de overkant viel. Alle ruiten van ons huis waren stuk. Geslapen in ons huis in de Corn. Houtmanstraat hebben we nooit meer. 1 maart sliepen we in het huis van Jan van der Vijver, 2 maart bij Dina en op 3 maart is ons huis verbrand.

Wat onze voedseltocht betreft, Pieta was 32 dagen onderweg geweest en ik eerst 7 dagen, dan 1 dag en nacht thuis en dan weer 24 dagen onderweg.

Van links naar rechts: Peter van der Vijver (vader), Pieta van der Vijver (dochter), Hettie van der Vijver (dochter), Alida van der Vijver-Boijen (moeder)

Hettie’s vader is omgekomen bij het bombardement op 3 maart 1945 op het Bezuidenhout. Zijn lichaam is nooit gevonden. Wel persoonlijke bezittingen zoals een portemonnee en een horloge. 

Hettie is in 2002 overleden en tussen haar spullen is het dagboek gevonden door Mariëtte Aurian-van der Vijver; zij is de dochter van Pieta en het nichtje van Hettie. 

Met dank aan Mariëtte Aurian-van der Vijver voor het beschikbaar maken van dit persoonlijke verhaal uit het dagboek van Hettie van der Vijver.